





  

Een blik op de grote spoorwegkaart toont de teloorgang
van veel spoor- en enkele tramlijnen. Zowel voor als na de invoering van Plan
Herwag.
Terug naar de kaart van Nederland!


 |
Achtergronden en geschiedenis in vogelvlucht
Over oude, kleine lijntjes
De spoor- en tramwegen in Nederland beleefden
hun glorietijd zo rond 1910 tot 1920. Daarna ging het lange tijd bergafwaarts.
De geschiedenis van de spoorwegen tegen de achtergrond van een van de thema's
op deze website: kleine, oude lijntjes.
Door Oege Kleijne
Sinds de opening van de eerste spoorlijn tussen Amsterdam en Haarlem in
1839 groeide het aantal railverbindingen gestaag. Eind van de 19de eeuw
was het spoorwegnet in hoofdlijnen gereed. De meeste grote plaatsen bezaten
hun treinverbindingen. Vanaf 1875 mochten ook spoorlijnen gebouwd worden
die aan minder strenge eisen moesten voldoen: lokaalspoorwegen. Dit scheelde
in de kosten en daardoor werd het lonend kleinere plaatsen met een spoorlijn
te bedienen. En voor de dunste vervoerstromen was er de tramlijn: een
spoorlijn waarover langzaam gereden moest worden en waarvoor nauwelijks
eisen golden. Anders dan de meesten denken, is het feitelijk niet aan
het materieel te zien of we te maken hebben met een spoor- of tramlijn.
Strikt genomen is de indeling een juridische..

Aardappelenvervoer tussen Holwerd
en Leeuwarden bij het Noord-Friese Hijum met NS-loc 2449 op 24 oktober
1974. Het haltegebouw duidt op een ver verleden met reizigerstreinen.
Rentabiliteit
Zo rond 1910 lag er een indrukwekkend netwerk van spoor- en tramlijnen.
Doch de rentabiliteit van die 'lokaaltjes' liet in veel gevallen te wensen
over. De plattelandsbevolking reisde weinig en voor vervoer per trein
of tram moesten de reizigers - afgezet tegen het toenmalige welvaartsniveau
- diep in de toch al niet zo gevulde buidel tasten. Daarbij kwam nog dat
veel lokaalspoorlijnen werden geëxploiteerd door spoorwegmaatschappijen
die niet de eigenaar waren van de lijn. Zij werden meestal ingehuurd voor
de exploitatie en kregen een deel van de winst. Tegelijkertijd verlangde
de bezitters van de lijnen in ieder geval een vaste jaarlijkse huur. En
van een dergelijke overeenkomst 'afkomen', was bepaald geen sinecure.
Uiteindelijk werden ook tal van grensovergangen
voor het geregelde goederenvervoer gesloten, zoals bij Nieuweschans, waar
NS (met loc 2237) de goederentreinen uitwisselde met de Deutsche Bundesbahn
(DB 261.654-8) op 30 november 1978.
Kopje onder
Met de opkomst van fiets, auto en bus in de jaren twintig begonnen veel maatschappijen
op de afgrond te balanceren. Ze konden nog net het hoofd boven water houden.
Door de crisis in de jaren dertig gingen ze echter bijna kopje onder. De staat
greep in. Al snel bleek dat de achterstand ten opzichte van de in die tijd
moderne vervoermiddelen (bus en auto) te groot was om in te halen. Althans,
zo zag men dat toen.
Halverwege de jaren dertig ontbond de staat de contracten tussen exploitant
en eigenaar van de lokaallijnen. De lijnen werden genaast. De eigenaren werden
schadeloos gesteld en de reizigersdiensten op honderden kilometers lokaalspoor-
en tramlijn behoorden tot het verleden. Het merendeel van die lijnen behield
echter de goederendienst. Daar waar zelfs dat niet loonde, verdween het spoor.
Bovenbouw leveren
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstond er bij de bezetter een enorme behoefte
aan rails, nodig om lijnen in het te veroveren Rusland aan te leggen. De NS
moest deze zogenoemde 'bovenbouw' leveren en haalde die van marginale spoor-
en tramlijnen. Weer verdwenen honderden kilometers lijn van de kaart.
Na de bevrijding sloot NS als gevolg van torenhoge kolenprijzen begin jaren
vijftig de reizigersdienst op - opnieuw - een groot deel van het net. Het
waren weer lokaallijnen op het platteland die geslachtofferd werden. In de
meeste gevallen bleef ook hier het goederenvervoer overeind.
Trendbreuk
Eind jaren zestig ontstond een trendbreuk. Met het actieplan Spoorslag 70
werd de service bij het reizigersvervoer op alle fronten verbeterd en al snel
bleek dat een gouden greep. De oliecrisis en de eerste tekenen van het verkeersinfarct
herstelden de maatschappelijk betekenis van het openbaar railvervoer nog verder.
De neergaande trend was omgezet in stijgende reizigersaantallen en dito inkomsten.
Bij het goederenvervoer raakte NS sinds de jaren zestig ingeklemd tussen de
binnenvaart en het wegvervoer. Met het sluiten van de kolenmijnen in Limburg
in de jaren zestig en zeventig verdween tot overmaat van ramp ook nog eens
de belangrijkste inkomstenbron: kolen!
Plan Herwag
Een onderzoek naar de toekomst van het goederenvervoer bracht veel somberheid.
Voor grote delen van het net, zeker op die lijnen waar nog uitsluitend goederentreinen
reden, bestond geen toekomst meer. Dit onderzoek mondde uit in het zogeheten
Plan Herwag (Herstructurering Wagenladingvervoer). Een enkele wagonlading
vervoeren van A naar B was niet rendabel te maken, zo concludeerden de onderzoekers.
Wel hele treinladingen! Verladers kregen de keuze: of een ook voor NS rendabel
contract ondertekenen of 'helaas pindakaas'. De openbare los- en laadplaats
van goederen verdween in hoog tempo. Dat deden de verladers overigens ook.
Volop potentieel
Daardoor schrapte NS nog eens honderden kilometers goederenspoorlijn. Ook
die lijnen waarvan men eerst dacht dat die gespaard konden blijven, legden
het loodje. Het Plan Herwag had een sneeuwbaleffect veroorzaakt. Het vertrouwen
in het eigen product nam zelfs zodanig af, dat ook goederenspoorlijnen werden
afgebroken waarvoor volop potentieel aanwezig was. Het absolute dieptepunt
vormde het gerucht over het bestaan van een geheim rapport in de jaren tachtig,
waarin NS zou hebben overwogen geheel met het vervoer van goederen te stoppen.
Inmiddels was het overgrote deel van de kleine lijntjes van de spoorwegkaart
gevallen.
Decennia lang sloot NS goederenlijnen, zoals hier
tijdens de laatste rit van Uithoorn naar Nieuwersluis bij de overgang over
de A2 ter hoogte van Loenersloot. Loc 2502 viel deze 'eer' te beurt op 30
mei 1986.
Ingrijpende veranderingen
De jaren negentig brengen de revival van het goederenvervoer. Na
de verzelfstandiging en de verkoop van de goederenpoot van de NS stijgt
het vervoer. Zelfs tot bijna 25 miljoen ton per jaar en dat zijn waarden
die alleen in de jaren vijftig en daarvoor werden behaald. Tegelijkertijd
ontstaan concurrerende railvervoerders die het vervoerde volume nog verder
opstuwen. Het vertrouwen neemt zelfs zulke vormen aan dat tot de (omstreden)
bouw van een nieuwe goederenlijn wordt besloten: de Betuweroute.
Doch het goederenspoortje van de jaren vijftig en zestig met stationnetjes
als stille getuigen van een roemrijk verleden, is wel heel schaars geworden.
|
Kleine,
oude lijntjes
Voer voor psychologen
De omschrijving 'kleine, oude lijntjes' laat zich amper
definiëren. Het gaat om spoor- en soms ook tramwegen waarover de
Nederlands(ch)e Spoorwegen reizigers- en/of goederentreinen heeft laten
rijden (of dat nog doet). En die duidelijk niet tot de 'grote verbindingen'
behoren. Nebenbahnen zegt de Duitser, maar daarmee is het begrip
'kleine lijntjes' nog niet echt afgebakend. Bij deze lijntjes horen sfeer,
seintjes, stationnetjes, wachterswoningen. Kortom, al die bijna lieflijke
scenery die een lijn meer maakt dan biels en rails. Die definitie is subjectief
en eigenlijk niet helemaal (of helemaal niet) consequent. En (nu wordt
het interessant voor psychologen) vaak zijn die lijntjes helemaal geen
lijntjes meer. Ze zijn weg, opgebroken, foetsie. Dus moet er gezocht
worden naar restanten...
En zo is het gekomen...
De eerste kennismaking met een 'klein lijntje' begon in de jaren zestig,
toen de kleine Kleijne op zijn fietsje ontdekte dat er door Veenendaal
zo'n lijntje liep. Met een groots stationsgebouw waar geen reizigerstreinen
meer kwamen. Met een goederentreintje dat dagelijks op en neer reed van
Amersfoort naar Rhenen. En hij mocht mee, op de loc, naar Rhenen. Onderweg
zag hij 'spoorhuisjes' (wachterswoningen), emplacementjes, raccordementen
en overwegen die bewaakt moesten worden.
Later, eind jaren zestig, verhuisde hij naar Amersfoort, maar bezocht
zijn vriendjes in Veenendaal op de fiets. Daarvoor reed hij langs het
spoorlijntje en ontdekte los- en laadplaatsen met goederenwagons, talloze
wachterswoningen en een enkel bejaard stationsgebouw.
Nog wat later - hij was inmiddels lid van de railfanclub NVBS - nam hij
deel aan een excursie naar de Noord-Friese goederenlijnen. Stations en
emplacementen getuigden daar van een roemrijk spoors verleden. En toen
was het gebeurd met hem. Hij wilde meer, reed met zijn inmiddels bij elkaar
gespaarde brommer het hele land af en ontdekte spoortje na spoortje. Dat
alles legde hij zelfs vast in aantekeningen en foto's. Hij had zelfs haast,
want door de reorganisatie verdwenen 'zijn kleine lijntjes' als sneeuw
voor de zon. Was de opbraak eenmaal geschied, dan volgde de grote zoektocht
naar de restanten (bent u daar nog h.h. psychologen?).
Zodoende ontstond een heuse documentatie van kleine lijntjes en soms ook
kleine treintjes en de dingen die voorbij gingen. Is dat normaal? Mwoah...
Scheef oog
Nu worden dit soort hobbyisten in de regel met een ietwat scheef
oog bekeken. Wie echter speurt naar 'kleine lijntjes' en dat ook nog opschrijft
en fotografeert, moet wel helemaal de (spoor)weg kwijt zijn. Maar de psychologen
die nu naarstig op zoek zijn naar de naam van deze ziekte, kunnen gerust
zijn. Er bestaat geen urgentie. Sterker nog: deze afwijking is volstrekt
ongevaarlijk. :-)

Glanerbrug-aansluiting. Een niet
zo beste, maar wel unieke foto. Links de aftakkende goederentram(!)lijn
naar Losser met de 'sik' (297), die terugkomt van een opbraakklus op deze
lijn. Rechts de doorgaande lijn naar het Duitse Gronau met de akkutreinstellen
DB-515.593 en 815.721 als 'internationale' trein naar Enschede. 22 januari
1975.
|